Ontwikkelingsorganisaties werken vaak in lastige en onvoorspelbare omstandigheden, waar het risico op fraude en corruptie groter is. Ondanks strenge eisen en voorwaarden, is het financieren van ontwikkelingsprojecten daarom nooit volledig zonder risico. We leggen uit hoe het ministerie omgaat met meldingen van fraude en corruptie en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te beperken.
Wanneer is er sprake van fraude of corruptie?
Er zijn verschillende vormen van fraude en corruptie. Denk bijvoorbeeld aan diefstal van geld of spullen en omkoping. Maar ook aan “vriendjespolitiek”, waarbij vrienden, familie of kennissen worden voorgetrokken bij sollicitaties en inkopen. Ook kan het gaan om vervalste facturen, documenten en bonnetjes. Of om afpersing en machtsmisbruik, waarbij mensen door bedreigingen of geweld worden gedwongen iets te doen - of juist niet te doen.
In veel gevallen gaat het maar om één rotte appel. Eén medewerker die zich niet aan de regels houdt. Bijvoorbeeld een financieel medewerker die geld van de organisatie naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt en daarna is vertrokken. Het kan ook voorkomen dat de problemen verder gaan dan één persoon. Bijvoorbeeld wanneer een medewerker van een lokale organisatie samenspant met een leverancier, politieagent of douanier.
Hoe komen vermoedens aan het licht?
Jaarlijks ontvangt het ministerie ruim 100 meldingen van fraude en corruptie. De meeste vermoedens komen aan het licht door afwijkingen in rapportages en vaste controles, zoals accountantsonderzoeken of veldbezoeken. Of via een (anonieme) melder. Dit laat zien hoe belangrijk goede controle is en dat medewerkers, bijvoorbeeld van lokale organisaties,
veilig en anoniem mistanden kunnen melden.
In het contract met organisaties die financiering ontvangen, is vastgelegd dat het ministerie op de hoogte moet worden gebracht bij ieder vermoeden van fraude. Want transparantie en vertrouwen staan aan de basis van een goede samenwerking tussen het ministerie en de organisatie.
Feiten en cijfers: hoe vaak komt fraude en corruptie voor bij ontwikkelingsprojecten?
In 2023 ontving het ministerie 127 meldingen van fraude of corruptie. Na onderzoek blijken 31 meldingen gegrond, 25 meldingen niet gegrond, de andere meldingen worden nog onderzocht.
Bij ongeveer 60% van de meldingen blijkt er na onderzoek ook echt sprake van fraude. Dit gaat gemiddeld om 0,17% van het totale budget voor ontwikkelingsprojecten.
De meest voorkomende vormen van fraude zijn: contract- en aanbestedingsfraude, misbruik van geld en/of goederen en corruptie.
Ongeveer 2/3 van de aangetoonde fraude komt voor bij lokale organisaties, 1/3 bij internationale organisaties.
|
Hoe proberen we risico’s zoveel mogelijk te beperken?
Het ministerie neemt verschillende maatregelen om fraude bij projecten die het ministerie financiert zoveel mogelijk te voorkomen. Zo moeten organisaties aan strenge eisen voldoen om voor financiering in aanmerking te komen.
Ook doet het ministerie bij de beoordeling van projecten altijd eerst een onderzoek naar de risico’s, voordat steun aan projecten wordt goedgekeurd. Hierbij kijkt het ministerie bijvoorbeeld naar risico’s verbonden aan:
De situatie in het land of de regio, bijvoorbeeld politieke instabiliteit, oorlog, hongersnood;
De uitvoering van een project, bijvoorbeeld als er veel aanbestedingen nodig zijn voor het projecten;
De contract- en uitvoeringspartners, bijvoorbeeld een kleine of nieuwe organisatie die nog relatief weinig ervaring heeft;
Als een ontwikkelingsproject financiering krijg ter waarde van meer dan €1,5 miljoen wordt
een Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) uitgevoerd. Via een ORIA kan het ministerie de organisatie beoordelen. Hierbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar hoe de financiële admiratie is geregeld en welke mogelijkheden er zijn om (anoniem) te melden. Een organisatie kan alleen financiering krijgen als deze voldoende scoort voor de ORIA. Een ORIA is vijf jaar geldig.
Rapportages en controle
Organisaties zijn verplicht om uit te leggen hoe ze de Nederlandse steun gebruiken. In rapportages delen organisaties bijvoorbeeld resultaten en een overzicht van alle inkomsten en uitgaven. Bij langlopende projecten voert het ministerie vaak ook veldbezoeken uit, waarbij een medewerker van het ministerie verschillende onderdelen van het project bezoekt.
Afweging in crisissituaties
In crisissituaties – zoals natuurrampen en conflicten - moet de hulp zo snel mogelijk bij de mensen die dat hard nodig hebben komen. Organisaties moeten altijd aan de minimumeisen voldoen, maar er worden vaak meer risico’s geaccepteerd in crisissituaties. Het is dan zoeken naar een middenweg: wat is een acceptabel risico om toch zoveel mogelijk impact te bereiken?
Wat als er toch vermoedens van fraude of corruptie zijn?
Vermoedens van fraude of corruptie moeten zo snel mogelijk bij het Expertisecentrum Malversaties (ECM) van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden gemeld. Het ECM bekijkt vervolgens per casus welke vervolgstappen het ministerie kan nemen. Vaak is de eerste stap een onderzoek naar wat er precies is gebeurd, wie en welke organisatie betrokken is en wat de financiële consequenties zijn. Organisaties doen dit meestal zelf of huren een extern onderzoeksbureau in.
Afhankelijk van de hoogte van het fraudebedrag kan het ministerie kiezen om direct maatregelen te nemen. Bijvoorbeeld om lopende betalingen tijdelijk stop te zetten. Hierbij is het uitgangspunt altijd dat het ministerie niet opdraait voor schade als gevolg van fraude en corruptie. Als het gaat om een bewezen schadebedrag dat groter is dan €100.000 wordt ook de Tweede Kamer op de hoogte gebracht.
Het ministerie hanteert bovendien een
zero-tolerance for inaction beleid. Dit betekent dat organisaties verplicht zijn om alle serieuze meldingen te onderzoeken en het ministerie op de hoogte te brengen van de uitkomsten en geleerde lessen. Ook moeten organisaties aantoonbare stappen zetten om fraude in de toekomst te voorkomen. Het ministerie kan organisaties bijvoorbeeld vragen om trainingen en cursussen op dit gebied aan medewerkers te bieden. Ook stuurt het ministerie vaak aan op het vier-ogen principe, zodat er altijd meerdere medewerkers meekijken.