Menu

Filter op
content
PONT | Governance

0

ECLI:NL:RBZWB:2025:2264

NTB WIA

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 april 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBZWB:2025:2264 text/xml public 2025-04-25T12:55:58 2025-04-17 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2025-04-17 25/679 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Breda Bestuursrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2025:2264 text/html public 2025-04-25T12:55:43 2025-04-25 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBZWB:2025:2264 Rechtbank Zeeland-West-Brabant , 17-04-2025 / 25/679
NTB WIA

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 25/679
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen
<?linebreak?> [eiser], uit [plaats], eiser
(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 6 maart 2023 tot een herbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomsten naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.

Is het beroep kennelijk gegrond?

3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat deze reeds is verstuurd. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 6 maart 2023. Het UWV moet binnen 8 weken beslissen op de aanvraag. Het UWV had dus uiterlijk op 2 mei 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het UWV moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het UWV op 10 augustus 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken verstreken.

Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?

4. Omdat het UWV nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Het UWV heeft uitgelegd in haar verweerschrift van 3 maart 2025 dat zij de beslistermijn overschreden heeft omdat er een tekort is aan verzekeringsartsen en daardoor een achterstand opgelopen is. Zij verwacht dat de beslissing op de aanvraag nog enkele maanden op zich zal laten wachten.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige heroverweging.
4.4.
Verweerder moet het besluit nemen binnen 4 maanden na het verzenden van de uitspraak.

Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?

5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het UWV de onder 4.4 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het UWV de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;

draagt het UWV op binnen 4 maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;

- bepaalt dat het UWV aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;

bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 385,- aan eiser moet vergoeden;

veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van J. Stevens, griffier, uitgesproken op 17 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

Dit staat in artikel 102 derde lid van de Wet WIA

Artikel delen