Menu

Filter op
content
PONT | Governance

0

ECLI:NL:HR:2024:1826

11 December 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/03596 H Datum 10 december 2024
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 mei 2012, nummer 23-002592-10, ingediend door F.H.H. Sijbers en Y.E.A. Buruma, beiden advocaat te 's‑Gravenhage,
namens
[aanvrager] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, hierna: de aanvrager.

1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft de aanvrager veroordeeld voor 1. “medeplegen van gewoontewitwassen”, 2. “medeplegen van valsheid in geschrift”, 3. “oplichting”, 4. “witwassen”, 5. “ingevolge de Belastingwet verplicht voor raadpleging beschikbaar te stellen boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, voor dit doel in valse of vervalste vorm beschikbaar stellen, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd en opzettelijk een bij de Belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven en terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd” en 6. “medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging” tot een gevangenisstraf van vier jaren.

2. De aanvraag tot herziening

2.1 De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2 De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat het ernstige vermoeden bestaat dat het hof de aanvrager had vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen als het bekend zou zijn geweest met:
(i) het bij de aanvraag gevoegde codicil dat in 2011 door Willem Holleeder is opgetekend en onder meer inhoudt: “ [aanvrager] niet aanwezig, [betrokkene 21] bedreigd in mijn bijzijn over geld tegoed Ouwe mislukte poging om discotheek te beginnen op Ibiza (...) [aanvrager] en [betrokkene 21] betalen aan antiekhandel Ibiza Antiekhandel Ibiza (...) betaald aan Ouwe (...) Hingst zegt WE dat [aanvrager] probleem heeft met Ouwe (Stanley Hillis). WE zegt tegen mij dit op te lossen Ik bemiddel met [betrokkene 21] en Dino over dit probleem (...) [aanvrager] heeft nooit geweten dat WE hem wilde gebruiken om van zijn buitenlandse rekeningen geld over te maken naar de Ouwe (...) [aanvrager] spreekt de waarheid als hij zegt dat hij alleen ze geld heeft gekregen waar hij dacht recht op te hebben.” (ii) de bij de aanvraag gevoegde brief van Holleeder aan de aanvrager die onder meer inhoudt: “Uw probleem is eigenlijk begonnen toen Hingst bij Endstra kwam met die mededeling dat [betrokkene 21] en volgens Hingst ook u een probleem hadden met het Ibiza-project en dus een probleem hadden met Hillis. Endstra heeft mij toen gezegd dit probleem voor u op te lossen. Op dat moment was het door Endstra goed bedoeld. Hij vond het zijn plicht om te voorkomen dat u een probleem zou krijgen met Hillis. Endstra had veel respect voor u en mocht u graag. Maar ook mopperde hij vaak op u als de zaken die u samen met hem deed niet gingen zoals hij dat wilde. Hij vond u op zo'n moment een keiharde zakenman. Hij zei dan ook wel dat u een hongerlap was of een valse nicht. Maar ook zei hij wel eens dat u een bange wezel was. Maar deze termen gebruikte hij ook voor andere zakenrelaties die niet precies deden wat Endstra wilde. Doordat ik dagelijks met Endstra omging ben ik deze termen ook gaan gebruiken. U moet dat niet letterlijk opvatten. Het is gewoon een manier van praten van Endstra en mij. Ik heb toen gevraagd wat Endstra mij vroeg en ik heb toen een gesprek gehad met [betrokkene 21] over het conflict met het Ibiza-project. De uitkomst van het gesprek was dat [betrokkene 21] geld over heeft gemaakt naar die antiekhandel op Ibiza waar [betrokkene 21] zaken mee had gedaan. [betrokkene 21] wist niet dat Hillis achter die antiekhandel zat. Hij kende Hillis helemaal niet, laat staan dat u wist wie Hillis was. Maar zoals Endstra iedereen altijd hielp kwam er altijd een moment dat ze voor hem iets terug moesten doen. Hij zei dan ook altijd, die staat bij mij nog in het krijt.” (iii) de bij de aanvraag gevoegde schriftelijke uitwerking van een telefoongesprek tussen Holleeder en Peter R. de Vries, die onder meer inhoudt:
Tijdcode Spreker Quote
(…)
19.47 Willem Ik ben bedreigd door mevrouw Ficq, dat is de advocaat van Dino Soerel. En die heeft mij gezegd dat ik een valse getuigenverklaring af moet leggen die in principe ten nadele van mezelf is. (…)
(…)
21.25 Willem Ja, die ouwe. Stanley Hillis ja. Die ouwe had geld tegoed van Endstra. Die wilde dat geld gewoon hebben. Die heeft mijn daarbij betrokken. Die is bij mij geweest en zei: ‘Luister. Ik heb geld tegoed. Dit en dat, zus en zo.’ Nou, dus ik heb daar gesprekken over gevoerd en bij die gesprekken is Dino Soerel natuurlijk wel aanwezig geweest namens die ouwe. Daar is bijvoorbeeld het gesprek op het kantoor van die Moszkowicz, daar is Dino gewoon bijgeweest.
(…)
24.12 Peter En hoeveel geld had die ouwe tegoed van Endstra? Om hoeveel geld ging dat? Is dat die zeventien miljoen?
24.21 Willem Nee, geen 17 miljoen.
24.23 Peter Maar hoeveel wel?
24.24 Willem Dat ging over, eh, tien miljoen
(…)
27.37 Willem (…) En op het moment dat Endstra in het nieuws kwam met al die Mieremet-verhalen, toen wilde iedereen z’n geld terug van al die criminelen.
28.14 Willem Best veel mensen natuurlijk. Hij kwam echt knijp te zitten. En je kan niet van Konvooi ff naar alle boeven in Nederland geld overmaken. Dat gaat niet. En dus heeft hij een constructie bedacht, heeft hij gedacht weet je wat. We spannen [aanvrager] voor het karretje. Die heeft toch alleen maar buitenlandse vennootschappen. Daar gaan we geld naartoe overmaken en vanuit daar maken we het over naar die criminelen en dan blijft hij erbuiten.
(…)
55.00 Willem (…) Ik vind het zo zielig voor die [aanvrager] . Echt waar, serieus. Ik vind het zo zielig voor die man. Die man is gewoon een stakker. Ik weet niet eens hoe die man door die gevangenistijd heen moet. Die man ken dat helemaal niet. Die man, dat is een watje. Zoals Endstra dat altijd zei: ‘Het is een nicht.’ Dat zei hij gewoon omdat het een watje was. Niet omdat ‘ie echt een nicht was, maar omdat het gewoon een watje is. Als je boe zegt: ‘Ja sorry, hier is geld.’ Die man gaat een hel tegemoet, terwijl ‘ie onschuldig is.
(iv) de bij de aanvraag gevoegde schriftelijk uitwerking van een gesprek tussen de aanvrager en advocaat B.L.M. Ficq, die onder meer inhoudt: “ [aanvrager] : (...) We liepen naar buiten en toe zei jij: “goh, ik moet je nog wat vertellen. Ik heb een meneer Hillis hier gehad en die krijgt 10 miljoen van je zegt ie.” BF: Nou, dat is anders gegaan hè? Kijk, wat er ooit is gebeurd dat is ehhh en dat heb ik jou uiteraard verteld, want je moet alles delen met je cliënt wat jouw cliënt he, als er iets over jouw cliënt wordt gezegd. Wat er was gebeurd? Er was op een dag was er iemand die zei dat er een belangrijke getuige in en ik weet niet eens meer of ze zeiden dat het in jouw zaak was, maar er is een belangrijke getuige die met u wil spreken en die wil niet op kantoor met u spreken. Dus toen zei ik: “ja, dat kan, maar ik ga nooit alleen naar getuigen”. Dus toen heb ik aan Nico Meijering gezegd: “luister, er is een getuige, ik weet niet meer of het in deze zaak of in een andere zaak dat weet ik niet meer, maar er is een getuige die met mij wil praten. Wil je met mij mee?” En toen heeft iemand die die getuige kende, die heeft ons toen opgehaald en toen zijn we naar een plaats gebracht. (...) BF: ja goed, hou me even ten goede, maar toen ben ik dus voorgesteld aan een oudere man, ik had geen idee wie dat was en die stelde zich voor als “ik ben Hillis”. Dus ik zeg, ik dacht what the fuck, wat moet je van me? En die zei: “ik krijg van uw cliënt nog 5 miljoen”. Wat ik mij herinner nog 5 miljoen. [aanvrager] : 10! Nee, daarom is het, het was bij mij weggegaan, maar door die verklaringen nu van die 10, kwam het opeens weer naar boven BF: nou ja, wat ik mij herinner is dat die man tegen mij heeft gezegd “ik krijg nog 5 miljoen van uw cliënt”. Ik zeg: “meneer luister” [aanvrager] : bedoelt hij natuurlijk 10 miljoen gulden en dat heeft ie dan in euro’s.. BF: in ieder geval om een lang verhaal kort te maken ik zeg “meneer, ik ben advocaat ik wens niet op deze manier benaderd te worden”.” (v) de bij de aanvraag gevoegde verklaring die Holleeder op 14 januari 2019 op de terechtzitting heeft afgelegd en die onder meer inhoudt: “U merkt op dat [aanvrager] dan dus geld van Endstra moest krijgen waar hij geen recht op had, omdat hij het anders natuurlijk niet zou gaan doorbetalen. Nee, dat is nou juist waarom ik daar naartoe moest gaan; dat hij zijn eigen geld kreeg en dat hij zijn eigen geld door moest betalen. Dat was de bedoeling. Daarvoor ben ik gegaan. (...) Nou, hij hoeft zich geen zorgen te maken omdat [aanvrager] gewoon zijn eigen geld heeft.”

3. De conclusie van de advocaat-generaal

3.1 De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de herzieningsaanvraag.
3.2 De raadslieden van de aanvrager hebben daarop schriftelijk gereageerd.

4. Bewezenverklaring en bewijsvoering

4.1 Ten laste van de aanvrager is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 december 2002 tot en met 31 januari 2004, te Amsterdam en/of Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Zwitserland en/of op de Kanaaleilanden (zijnde Kroonbezit van het Verenigd Koninkrijk) en/of op de Nederlandse Antillen, telkens tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader op of omstreeks de navolgende tijdstippen de hierna te noemen geldbedragen tot een totaalbedrag van ongeveer EUR 17.068.165,-- verworven en voorhanden gehad, te weten de navolgende geldbedragen: 1. een geldbedrag van EUR 3.176.461,50 (ontvangen op of omstreeks 30 december 2002) en 2. een geldbedrag van EUR 1.361.340,60 (ontvangen op of omstreeks 10 januari 2003) en 3. een geldbedrag van EUR 3.400.000,-- (ontvangen op of omstreeks 28 februari 2003) en 4. een geldbedrag van EUR 1.500.000,-- (ontvangen op of omstreeks 14 maart 2003) en 5. een geldbedrag van EUR 900.000,-- (ontvangen op of omstreeks 2 april 2003) en 6. een geldbedrag van EUR 450.000,-- (ontvangen op of omstreeks 23 april 2003) en 7. een geldbedrag van EUR 1.499.920,28 (ontvangen op of omstreeks 27 mei 2003) en 8. een geldbedrag van EUR 2.800.000,-- (ontvangen op of omstreeks 26 juni 2003) en 9. een geldbedrag van EUR 400.000,-- (ontvangen op of omstreeks 21 juli 2003) en 10. een geldbedrag van USD 2.000.000 (vertegenwoordigende een tegenwaarde van ongeveer EUR 1.580.373) (ontvangen op of omstreeks 7 januari 2004), zulks terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.”
4.2 Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7. De bewijsoverwegingen van het hof houden onder meer in dat het hof op grond van zijn vaststellingen tot de conclusie komt “dat de verdachte willens en wetens door Endstra betaalde geldbedragen die door Holleeder ten behoeve van zichzelf waren afgedwongen, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en dat aldus gezegd kan worden dat hij dit verwerven en voorhanden hebben tezamen en in vereniging met Holleeder heeft gedaan”.
4.3 Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2012 hebben de raadslieden van de aanvrager daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota, die ook als bijlage 3 bij de aanvraag is gevoegd, houdt onder meer in:
“623. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat de heer Endstra werd afgeperst door Holleeder. Endstra heeft zich in die zin uitgelaten in zijn ‘dagboek’aantekeningen, de notarisverklaring, de achterbankgesprekken en zijn beweerdelijke uitlatingen jegens o.a. [betrokkene 5] , en [getuige 1] . 624. Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat de door Holleeder afgeperste bedragen werden ‘gestald’ bij [aanvrager] . Indachtig het verwijt dat [aanvrager] te dier zake wordt gemaakt, is het Openbaar Ministerie van oordeel dat [aanvrager] moet hebben geweten dat de door Endstra aan hem betaalde bedragen van misdrijf afkomstig waren. (...) 626. (...) Hoe kunnen de uitlatingen van Endstra dat hij werd afgeperst door Holleeder en dat hij op basis van die afpersing bedragen zou moeten hebben overmaken naar [aanvrager] zich verhouden met het gegeven dat er sprake was van reële titels en een reële schuld van Endstra aan [aanvrager] . De verdediging meent dat deze ogenschijnlijke tegenstelling niet onverenigbaar met de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen hoeft te zijn. (...) 635. De verdediging acht het zeer wel verklaarbaar en in overeenstemming met de bewijsmiddelen in het dossier dat Endstra niet bereid was om girale betalingen rechtstreeks aan Holleeder te verrichten zonder dat daarvoor een duidelijke titel voorhanden was. Endstra was immers ook niet bereid om op die wijze geld naar Mieremet over te maken. In het opgenomen gesprek tussen Endstra en de advocaat van [betrokkene 6] /Mieremet, mr. Beckers, komt dit duidelijk naar voren. Gezien die omstandigheid ligt het voor de hand dat Holleeder er voor heeft gekozen dat het goed was dat Endstra zijn schulden aan [aanvrager] zou inlossen in plaats van zijn concurrent Mieremet te betalen. 636. Het ligt in de rede dat [aanvrager] daarna het volgende slachtoffer zou zijn van afpersing teneinde de door Endstra aan [aanvrager] betaalde gelden binnen de invloedsfeer van Holleeder te krijgen. (...) 643. (...) Het verweer strekt zelfstandig tot vrijspraak voor feit 1.”

5. Beoordeling van de aanvraag

5.1 Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.2.1 De aanvraag richt zich uitsluitend op de verwerping door het hof van het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario, zoals hiervoor weergegeven onder 4.3, en heeft geen betrekking op al het andere dat het hof ten grondslag heeft gelegd aan de bewezenverklaring van het medeplegen van gewoontewitwassen. Met de bij de aanvraag overgelegde documenten en verklaringen beoogt de aanvrager dat alternatieve scenario nader te onderbouwen, waarbij wordt aangevoerd dat die stukken leiden tot ernstige twijfel aan de juistheid van de verwerping door het hof van het alternatieve scenario. Dat scenario houdt in de kern in dat Endstra weliswaar, overeenkomstig de vaststellingen van het hof, door Holleeder werd afgeperst en dat Endstra daarbij werd gedwongen betalingen te doen aan de aanvrager, maar dat deze betalingen een reële schuld betroffen van Endstra aan de aanvrager. Daardoor dacht de aanvrager geld te hebben ontvangen waarop hij recht had en heeft hij niet geweten van de afpersing van Endstra. Het lag in dat scenario in de rede dat de aanvrager vervolgens zelf zou worden afgeperst.
5.2.2 Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen, zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7, uitvoerig gemotiveerd dat en waarom het hof het alternatieve scenario als niet aannemelijk terzijde schuift. Op de gronden die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 40 tot en met 42, 44 tot en met 50 en 53 tot en met 89 doen de overgelegde verklaringen en documenten – voor zover al niet bekend aan het hof – niet het ernstig vermoeden rijzen dat het hof op dit onderdeel van de bewijsvoering tot een ander oordeel zou zijn gekomen als het bekend zou zijn geweest met wat in de aanvraag naar voren wordt gebracht en daarmee ook tot een vrijspraak van de aanvrager. Het in de aanvraag aangevoerde kan daarom niet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus ongegrond.

6. Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2024.

Artikel delen