ECLI:NL:GHSHE:2025:1641
Gerechtshof 's-Hertogenbosch 16 september 2025
Jurisprudentie – Uitspraken
ECLI:NL:GHSHE:2025:1641
text/xml
public
2025-09-16T14:54:06
2025-06-13
Raad voor de Rechtspraak
nl
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2025-04-15
20-001611-24
Uitspraak
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Strafrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2025:1641
text/html
public
2025-07-31T09:06:03
2025-07-31
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:GHSHE:2025:1641 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 15-04-2025 / 20-001611-24
Schuldwitwassen.
Parketnummer : 20-001611-24
Uitspraak : 15 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juni 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-012670-23 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘witwassen’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 4.802,65, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het impliciet subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze conform de beslissing van de politierechter gedeeltelijk dient te worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Daarnaast heeft de raadsman verweer gevoerd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 23 september 2021 te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (4.802,65 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair
een onbekend gebleven dader op of omstreeks 23 september 2021, te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (4.802,65 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl die onbekend gebleven dader wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 23 september 2021 te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door haar, verdachtes, bankpas en bijbehorende pincode, althans haar bankrekeningnummer ter beschikking te stellen aan die onbekend gebleven dader;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 september 2021 te Wijlre een geldbedrag (4.802,65 euro) voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman in de kern aangevoerd dat de verdachte dacht dat zij op een legale manier geld kon verdienen via een zakelijke investeerder en dat zij tegen die achtergrond haar bankpas en pincode heeft afgegeven. Weliswaar was de verdachte naïef, hetgeen bevestiging vindt in het app-contact in het dossier, en had zij moeten vermoeden dat het niet in de haak was, maar heeft zij dat niet vermoed. Had zij vermoed wat de gevolgen van haar handelen zouden zijn, dan had zij elk contact afgekapt. Op het moment dat zij haar bankpas en pincode gaf, wist zij niet en kon zij ook niet weten dat met gebruikmaking van haar bankpas, pincode en bankrekening Whatsappfraude werd gepleegd, aldus de raadsman. Zij bleef hopen dat wat er gebeurde legaal was.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft bij haar verhoor bij de politie verklaard dat zij via Snapchat in contact was gekomen met ‘ [betrokkene] ’ en dat die [betrokkene] had aangegeven dat zij op een legale manier geld kon verdienen. De verdachte heeft verklaard dat [betrokkene] voor haar zou investeren in cryptomunten en dat zij de winst ervan op haar rekening zou krijgen. Zij heeft haar bankrekeningnummer, pincode, pinpas en inloggegevens afgegeven. Nadat dit was gebeurd zag de verdachte dat er geld op haar rekening werd gestort en er weer af werd gehaald (pg. 34).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij vierduizend euro kon verdienen en dat zij er niets voor hoefde te doen, behalve haar pinpas en pincode af te geven. De verdachte heeft verder verklaard dat zij zich onder druk voelde gezet op het moment dat zij haar pinpas moest afgeven.
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vast. Op 23 september 2021 heeft aangeefster [benadeelde partij] een Whatsapp-bericht ontvangen van een voor haar onbekend nummer. De verzender van het bericht deed zich voor als de zoon van [benadeelde partij] en vroeg haar om geld voor te schieten. Aangeefster heeft die dag vervolgens drie keer een geldbedrag overgemaakt, waaronder een bedrag van € 4.802,65 naar het bankrekeningnummer op naam van [verdachte] .
Uit de saldo- en transactiegegevens van het rekeningnummer van de verdachte volgt dat op 23 september 2021 eerst de limiet van de betaalpas tijdelijk is verhoogd en vervolgens een bedrag van € 4.802,65 is bijgeschreven. Slechts acht minuten daarna wordt kort achter elkaar twee keer een bedrag gepind van de bankrekening, respectievelijk van € 2.000 en € 2.800. Uit de transactiegegevens volgt dat de bedragen bij een Geldmaat in Leiden zijn gepind.
Uit gesprekken tussen de verdachte en de persoon genaamd ‘ [betrokkene] ’ kan het volgende worden afgeleid. [betrokkene] zei via Snapchat tegen de verdachte dat het kosteloos en risicovrij was, dat het investeren al door hun was gedaan en dat er meerdere uitcashers werden gezocht, om onder de tienduizend euro (‘10k’) per rekening uit te kunnen betalen (‘cashen’) om de belasting te vermijden (pg. 87). De verdachte heeft vervolgens haar nummer gegeven en de daaropvolgende gesprekken vinden via Whatsapp plaats. Uit de Whatsapp-gesprekken volgt dat de verdachte aan [betrokkene] heeft gevraagd waarom zij haar pinpas moest geven (pg. 47) en dat zij haar pincode niet zou meegeven aan de koerier (pg. 48). Veertien minuten nadat haar pinpas door de koerier is opgehaald stuurt zij haar pincode per Whatsapp-bericht naar [betrokkene] ,. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij op haar telefoon de meldingen kreeg dat het geld was gestort en later ook dat het werd opgenomen. Zij zag dat het geld afkomstig was van een rekening van [benadeelde partij] , dus niet afkomstig van bitcoins. Daarover stelt zij [betrokkene] in het appcontact ook vragen (pg. 60). Zelfs nadat de verdachte vervolgens een mail kreeg van de fraudespecialist met de mededeling dat haar bankrekening is geblokkeerd (pg. 58) blijft de verdachte in gesprek met [betrokkene] en deelt zij met hem informatie – waaronder haar inloggegevens – van een ander bankaccount (pg. 60 e.v.).
Het hof is van oordeel dat de verdachte door verstrekking van haar bankrekeningnummer, pinpas en pincode – waarna er een bedrag van € 4.802,65 werd gestort – dit geldbedrag voorhanden heeft gehad. Dat het geldbedrag slechts acht minuten op haar rekening heeft gestaan waarna het door een ander van de rekening is gepind doet daar niet aan af. De verdachte had ook de beschikkingsmacht over het geld. Uit het dossier volgt immers dat zij ook na afgifte van haar pinpas en pincode nog altijd haar bankrekening kon benaderen via internetbankieren.
Het hof overweegt verder dat de verdachte wel degelijk signalen heeft gekregen dat [betrokkene] geen legale bedoelingen met haar bankpas had, zoals de opmerking van [betrokkene] die erop neerkomt dat de door hem voorgestelde constructie bedoeld was om belasting te ontduiken tegen een riante vergoeding. Ook volgt uit de WhatsAppgesprekken, dat zij meerdere malen haar twijfels uitte over de gang van zaken, maar toch telkens een stap verder ging waarbij zij op een gegeven moment niet alleen haar bankpas, maar ook haar pincode en andere bankgegevens aan in feite een voor haar onbekende heeft verstrekt. Dat zij daarbij onder druk zou zijn gezet, zoals de verdachte stelt, is het hof niet gebleken. Het hof neemt bij het voorgaande nog in aanmerking dat de verdachte reeds eerder te maken heeft gehad met een situatie waarbij zij haar pinpas en pincode aan een ander heeft gegeven, waarna vervolgens fraude met haar rekening is gepleegd. Zij had in onderhavige situatie als geen ander moeten weten dat er fraude kon worden gepleegd. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte onder die omstandigheden met het ter beschikking stellen van haar bankrekening en het overdragen van haar bankpas met bijbehorende pincode minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geldbedrag wat op haar rekening werd gestort van enig misdrijf afkomstig zou zijn.
Naar het oordeel van het hof is niet vast komen te staan dat de verdachte ook daadwerkelijk wist dat het geldbedrag dat zij voorhanden had van misdrijf afkomstig was. Van het primair tenlastegelegde (opzet)witwassen zal zij dan ook partieel worden vrijgesproken.
Het hof is wel van oordeel dat de verdachte, zij het heel kort, een geldbedrag voorhanden heeft gehad waarvan zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het van enig misdrijf afkomstig was. Het hof acht het impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen daarom bewezen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte wilde gemakkelijk en zonder risico geld verdienen. Haar bankrekening, pinpas en pincode werden gebruikt in het kader van Whatsappfraude door een of meer anderen waarbij aangeefster, die in de veronderstelling was contact te hebben met haar zoon, door die ander(en) ertoe werd gebracht meerdere geldbedragen over te schrijven naar de rekening van de verdachte. Door haar handelen is de verdachte een onmisbare schakel geweest in een keten van geraffineerde fraude, waarbij op grove wijze misbruik wordt gemaakt van de welwillendheid en het vertrouwen van een ogenschijnlijk willekeurige ander. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke Whatsappfraude, naast financieel nadeel, ook ondervinden dat hun vertrouwen in de medemens is aangetast. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 januari 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat zij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat zij momenteel niet in staat is te werken, dat zij een Ziektewetuitkering ontvangt, dat zij EMDR-therapie heeft gevolgd, een maagverkleining heeft ondergaan, dat zij astma heeft en dat zij al de nodige negatieve gevolgen van haar handelen heeft moeten ondervinden. Ook heeft zij spijt betuigd naar de nabestaande die ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en heeft het hof uit verdachtes verklaring de indruk gekregen dat zij haar lesje heeft geleerd. Gelet op dit alles acht het hof een voorwaardelijke straf niet van meerwaarde.
Alles afwegende en gelet op het feit dat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter is het hof van oordeel dat met een taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen kan worden volstaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.908,15 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.802,65, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Omvang van de vordering
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting van de politierechter van 17 juni 2024 volgt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] op 2 november 2023 is overleden. Namens de benadeelde partij heeft de [erfgenaam benadeelde partij] het wensenformulier ingevuld en aangekruist de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering dateert van 3 mei 2023 en het begrijpt uit deze datum in samenhang met de overige informatie in het dossier dat de opgave als bedoeld in artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is gedaan vóór het overlijden van de benadeelde partij. Dat betekent dat de benadeelde partij zich vóór dat overlijden ter zake van haar vordering tot schadevergoeding in het strafproces heeft gevoegd.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat in geval van overlijden van de benadeelde partij het strafgeding niet in de mogelijkheid voorziet dat de erfgenaam zich in het geding voegt en de (proces)positie van de benadeelde partij overneemt. Dit betekent dat ook als de persoon die zich op grond van artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd, is overleden, de rechter op grond van artikel 361, vierde lid, Sv moet beslissen op de betreffende vordering (HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:917). De politierechter heeft dan ook op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] kunnen en moeten beslissen
Als de voeging in eerste aanleg heeft plaatsgehad, dan duurt zij, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, in een geval als hier bedoeld op grond van artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van rechtswege voort in hoger beroep (HR 1 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:498)
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 4.802,65 en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De omstandigheid dat een benadeelde partij ten tijde van de op haar vordering te nemen beslissing is overleden staat, gelet op het hiervoor overwogene, aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] in hoger beroep niet in de weg, doch alleen voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Resumerend is de vordering in hoger beroep nog slechts aan tot een bedrag van € 4.802,65 aan materiële schade.
Oordeel hof
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden en dat die schade in zodanig nauw verband staat met het bewezenverklaarde feit – het voorhanden hebben van het uit een misdrijf verkregen geldbedrag – dat die schade redelijkerwijs kan worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht. Het hof zal de vordering dan ook integraal toewijzen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 4.802,65. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 4.802,65 (zegge: vierduizend achthonderdtwee euro en vijfenzestig cent) als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.802,65 (vierduizend achthonderdtwee euro en vijfenzestig cent) als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat voor de duur van ten hoogste 58 (achtenvijftig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. drs. J.J. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 15 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Beaujean is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.