Menu

Filter op
content
PONT | Governance

0

Lesje stappenplan witwassen

Anti Money Laundering Centre 27 maart 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

Het stappenplan witwassen luidt volgens standaardjurisprudentie als volgt: Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf', kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.

Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs.

In een recent advies aan de Hoge Raad gaat de AG dieper op het stappenplan in. En dan met name op de vraag wanneer de bal bij de verdachte wordt gelegd en wanneer een verklaring van de verdachte ‘bevrijdend effect’ heeft.

AG:

“20. (…) Indien een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring uitblijft, kan de rechter dit betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs – doch, en dat is de crux van de aangehaalde rechtspraak – uitsluitend wanneer de door het OM aangedragen feiten en omstandigheden reeds “een vermoeden rechtvaardigen” dat – het niet anders kan zijn dan dat – het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

21. Over de vraag hoe sterk dat (witwas)vermoeden precies moet zijn alvorens aan de verdachte het uitblijven van een verklaring mag worden tegengeworpen, heeft de Hoge Raad zich niet uitgesproken. Het is daarom dat ik hier kort stilsta bij de betekenis van het begrip ‘verklaring’ en de rol die het ontbreken ervan in een bewijsconstructie vervult.

22. Wanneer de verdachte voor het bestaan van indirect bewijsmateriaal, bijvoorbeeld: feiten en omstandigheden die een witwasvermoeden rechtvaardigen, wordt gevraagd om een ‘verklaring’, gaat het de rechter er niet zozeer om dat de verdachte een verklaring (in de zin van: mededeling, in het Engels: statement) aflegt over feiten en omstandigheden. De rechter verlangt een verklaring (in de zin van: uitleg, in het Engels: explanation) voor feiten en omstandigheden die redengevend kunnen zijn voor het bewijs van een delictsbestanddeel. Zo’n uitleg bestaat uit de beschrijving van een toedracht of gang van zaken die een causale verklaring geeft voor vaststaande feiten en omstandigheden, en die – indien waarheidsgetrouw – onverenigbaar is met de bewezenverklaring van het onderwerpelijke delictsbestanddeel.

23. Om dat ‘bevrijdend’ effect te bewerkstelligen moet het gaan om een plausibele toedracht, dus om een aannemelijk ‘scenario’, waarin de vaststaande feiten en omstandigheden goed passen, en dat zodoende een adequaat alternatief vormt voor het scenario dat ten grondslag ligt aan de tenlastelegging. Bovendien moet het gaan om een scenario waarvan de verdachte weet heeft, omdat het zijn beweegredenen beschrijft. De enkele suggestie hoe een toedracht zou kunnen zijn verlopen is niet voldoende; de verdachte moet zich aan het scenario committeren. Als een dergelijk scenario ontbreekt en als het scenario dat aan de tenlastelegging ten grondslag ligt – mede als gevolg daarvan – veruit de beste verklaring geeft voor vaststaande feiten en omstandigheden, verheft dat de vaststelling dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan boven redelijke twijfel. Dat is geen rechtskwestie, dat is common sense.

24. Voor het echter zo ver is en voordat een dergelijke verklaring van de verdachte mag worden verlangd, moet (i) het indirecte bewijs reeds in ruime mate wijzen in de richting van het scenario dat ten grondslag ligt aan de tenlastelegging en moeten (ii) plausibele alternatieve scenario’s zich niet als vanzelf aandienen. Die twee eisen hangen nauw samen en beïnvloeden elkaar – als waren het communicerende vaten – over en weer. Kortom, het vermoeden van schuld moet voldoende krachtig zijn, juist (ook) omdat het alternatieve scenario’s in voldoende mate uitsluit. Onder die omstandigheden ‘roept’ indirect bewijs om een alternatieve verklaring (in de zin van ‘explanation’) zonder welke een vaststelling van schuld gewettigd is. Terug naar het witwasvermoeden.

25. In dit verband benadrukt de Hoge Raad dat het niet aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet uit enig misdrijf afkomstig is. Het gaat er dus om dat de verdachte de gelegenheid krijgt om het gerezen vermoeden omtrent de criminele herkomst van het voorwerp – door het aanreiken van een plausibel (en verifieerbaar) alternatief scenario – te ontzenuwen, terwijl niet van hem mag worden gevergd om aannemelijk te maken, laat staan te bewijzen dat het alternatieve scenario waar is en het gerezen vermoeden (dus) onjuist is.”

Artikel delen